| *[6439]*
Het grootste deel van dit stuk is (prijzend, maar niet zonder kritiek) gewijd aan de publikatie van Verbeeck; wel acht Fens, mbt. Marsman's zogenaamde kosmische gedichten en die uit de bundel "Seinen", Lehning's interpretatie stoelend op een heel andere, nl. meer historisch–biografisch gerichte methode, overtuigender dan die van de wellicht "te consequent te werk" gaande Verbeeck.
Genoemd worden: van Lehning "De vriend van mijn jeugd"; van Henri Bruning "Gezelle de andere"; van Marsman behalve diens "Verzameld Werk" uit 1938 nog het niet daarin opgenomen prozawerk "Vera", en "Tempel en Kruis". – Ter sprake komt ook dat "langzamerhand in boekvorm een monument aan literaire kritiek (is) bijeengebracht": in de verzamelbundels van Ter Braak, Du Perron, Van Vriesland, Vestdijk ("Muiterij tegen het etmaal"), Slauerhoff, en Nijhoff (in het per december te verschijnen deel II van diens Verzameld Werk). |