| *[5916]*
Fens citeert de eerste strofe van het gedicht 'de dag', waarmee Kouwenaar's verzamelde poëzie opent.
Hij noemt "De komma bij Krol" van T. van Deel, Achterberg's "Vergeetboek" (1961), de studies "Commentaar op Achterberg" (1948) en "Nieuw Kommentaar op Achterberg" (1966), Kouwenaar's bundel "100 gedichten", Gorter's "Verzen" (1890), Nijhoff's "Nieuwe gedichten" (1934) en "Voor dag en dauw"; verder P.C. Hooft's 'Reden van de Waerdicheit der Poesie', en de 16e–wse zowel als de 19e–wse 'Defence of Poetry', van resp. Philip Sidney en Percy Bysshe Shelley. |