| *[9799]*
Korte weergave van gedachtengang, citerenderwijs:
[Fens beseft dat hij Dante als toegankelijk, want als functionerend in zijn eigen wereld, kan ervaren dankzij zijn katholieke vorming in wat eens een universele Europese geloofs– en cultuurtraditie was. Hij realiseert zich nu evenwel wat daar allemaal aan vast zit:]
"geloof en cultuur [zijn] voor hele generaties onscheidbaar (...) geworden. (...) Ik meen dat die lust een last is geworden. Voor de afzonderlijke gelovigen en voor de kerk als geheel, die zich vast heeft gelegd in tijdgebonden cultuurvormen van eeuwen geleden. (...) verstarring of verstening van oude vormen (...) ze functioneren niet alleen nauwelijks meer (...) maar [dat] maakt je ook bewust van de alles bedelvende kracht die de eeuwen doorgaande explosie van de verbeelding heeft gehad. Het geloof bezwijkt, lijkt het, aan zijn te rijke verleden. (...) Het beeld van het verleden werd het ideaal, dat nu niet meer gerealiseerd kon worden, tenzij binnen de muren van eigen huis en kerk. (...) Met het uitbloeien van de barok (...) gaan kerk en cultuur definitief uiteen.
(...) steeds sterk[er] besloten wordend karakter van het katholicisme (...) met een beeldentaal die eens universeel was (...) wat eens cultuur was, (werd) in de isolatie cultus (...) namaak, geestloosheid (...) afwezigheid van een eigen spiritualiteit. (...) omkering van de waarden: het reglement (...) verdringt elke bezieling. (...)
Ik meen dat de zogenaamde emancipatie, althans door de wijze waarop het proces zich voltrokken heeft, tenslotte voor het Nederlandse katholicisme zeer schadelijk is geweest (...) scheiding tussen cultuur buiten de kerk en daarbinnen. (...) een gereglementeerd en een sterk moraliserend geloof (...) eenzijdig op het hiernamaals gericht (...) [kan] de confrontatie met de aarde niet aan. (...)
Ik geloof dat dat mede de teruggang van het katholicisme bepaald heeft. (...) Wat het hoogtepunt heet – de jaren twintig en dertig van deze [20e] eeuw – laat de uiterste verenging zien (...[waarin]) de omgang met de moderne cultuur slechts een vormkwestie moest blijven. (...) de poging tot herstel van de vooroorlogse tijd, kenmerkend voor de tweede helft van de veertiger en de eerste helft van de vijftiger jaren (heeft het proces van neergang vertraagd)
De vernieuwing bestond [toen] in een terugkeer (...) Met de zestiger jaren begint de omslag. (...) ik (persoonlijk heb) met alle beweging sindsdien nauwelijks enige relatie (...)
Ik bevind mij in een merkwaardige positie. Ik onderken de overleefdheid van de cultuur waaraan ik veel te danken heb – misschien zelfs wel iets als geloof – anderzijds ben ik voor de onveranderlijke handhaving van die cultuur binnen de kerk. Ik onderken de aard van de betovering, maar wil de magie niet missen. Dat de positie 'tussen twee vaderlanden', kerk en wereld, een onhoudbare is, moet ik toegeven.
'Poëzie is, wat na de vertaling van een gedicht verloren gaat', heeft naar ik meen Auden opgemerkt. Geloof is wat na losmaking van het geloofsleven uit de cultuur verloren gaat. Dat kan mijn conclusie zijn. Maar de levende relatie met de wereld die voor mij Dante een toegankelijk dichter maakt, zal ik nooit verliezen. Misschien is mijn generatie de laatste voor wie althans die weg terug niet verduisterd is."
|