| *[9385]*
Fens citeert het eerste kwatrijn van Nijhoff's 'Het kind en ik', en noemt diens "Nieuwe gedichten", de reeks 'Voor dag en dauw' en 'Het lied der dwaze bijen': voorbeelden van poëzie die ontkomen is aan "de verstening van de volmaaktheid", door "denk ik, een voorzichtige of aarzelende stem achter het gedicht".
Nu weet hij eindelijk wat hem in de latere poëzie van Ida Gerhardt hindert: "volmaakt, maar daardoor ook gekunsteld, pedant en tenslotte onmenselijk. Er zijn geen schoonheidsvlekken [...] Wat ontbreekt tenslotte is de allermooiste schoonheidsvlek: de humor."
|