| *[7029]*
Met een portret van Dèr Mouw als leraar te Doetinchem, omstreeks 1900; en over twee kolom: van Dèr Mouw in zijn laatste levensjaren; met daarbij als onderschrift: "Gisteren haalde ik Dr. dèr Mouw af van den trein. Ik wilde zien of ik hem zou herkennen naar zijn werk. Ik verwachtte een jongen man en sprak een verkeerde aan. Toen zag ik een oud, professoraal mannetje met een lange, grauwe baard en een grijze pet." (Uit Frederik van Eedens Dagboek, 16 juni 1918, geciteerd in de studie van dr. A. M. Cram–Magré).
Fens is teleurgesteld over het feit dat over Dèr Mouws dichterschap nauwelijks iets gezegd wordt in de overigens zo "grondige" studie van Cram–Magré: "al het thematische materiaal in de voorgaande hoofdstukken opgehoopt blijft onverwerkt liggen. [...] over de verzen zelf die toch meer zijn dan een bepaalde thematiek" wordt "bijna niets" gezegd [...] het proefschrift zou hetzelfde karakter gehad hebben, had Dèr Mouw alleen proza geschreven.
Aan het eind van het artikel staat een 'Rechtzetting' mbt. het artikel van een week eerder: "Vertalen en vertolken", waar "aan het einde van de tweede kolom een stukje tekst (was) weggevallen, waardoor er een nogal breukerige redenering stond"; die wordt gecorrigeerd. |