| *[6934]*
Fens opent dit stuk met een verwijzing naar zijn artikel van een week eerder (De Tijd–Maasbode 19.8.61: "'De schuldvraag' van Nel Noordzij"). Hij motiveert zijn negatief oordeel met verwante redenen: van beide dichteressen worden de "versjes" geen gedichten omdat ze met hun directe toon ondanks (soms gewilde) beeldspraak of herhalingen blijven steken in het toevallig–particuliere en intiem–persoonlijke. "Er ontbreekt wat Hans Andreus schreef in het gedicht 'Credo':
'De dichters weten wat zij niet weten.║ Zij spreken in hun vreemde taal.'
Poëzie is dan nog slechts het maken van bekende dingen; de eigen wereld wordt omschreven of beschreven, maar de aarde wordt niet veranderd."
Met een viertal citaten illustreert Fens zijn oordeel; van Tielman citeert hij bovendien het vers 'Bedaar veel later pas' waarin hij toch een perspectief waarneemt "die het boven de particuliere mededeling uit doet stijgen".
Over de liefdespoëzie van Morriën is hij wel positief, al treft hij soms "een zekere 'meligheid'" aan zoals in de (geciteerde) eerste strofe van 'Voorbijgangster'. Ook "het mooie en voor Morriëns poëzie zeer typerende gedicht" 'Landelijke liefde' citeert hij. |