| Met portretje van P.C. Hooft.
Met citaten uit de poëzie van Hooft: een grafschrift op Frederik Hendrik (1647); een deel uit een rijmbrief aan Leonora (1634); de beginstrofen van de sonnetten 'Schoon ogen die vermeucht te nemen en te geven (...)' en 'De stralen mijns gesichts die'r mengden inde stralen (...)'; idem van het "Lied" 'Amaryl de deken sacht (...)' alsmede de eerste twee strofen van de "Sang" 'Voochdesse van mijn Siel, wtmuntend hóóch cieraedt (...)' (op beide verzen gaat Fens nader in); de strofe `'k Hoor alledaeghs van versche dooden (...)' uit de "Klaghte der Prinsesse van Oranjen, over 't oorloogh voor 's Hartoghenbosch"; voorts de eerste drie regels van het sonnet uit 1608 dat begint met `Voor 't droevighe gemoedt gesmoort in hooploos leidt (...)'.
Genoemd worden Hooft's laatste drie gedichten: "Graf–schrift van zijn Hoogheydt" en zijn "Nederlandsche Historien", zijn brieven en psalmvertalingen; verder van P.K. King de bundel "Uyt liefde geschreven. Studies over Hooft" (1981); van P. Leendertz Wz. diens tussen 1871 en 1875 verschenen, later door Stoett (1899) herziene editie van Hooft's gedichten. |